Go is de Japanse naam voor een denkspel dat zo'n 3 à 4000 jaar geleden is ontstaan in China. Waarschijnlijk in de 5e of 6e eeuw na Chr. is het via Korea naar Japan gekomen.
In Japan werd go eeuwenlang vooral gespeeld in kloosters, kastelen en kazernes. Pas in de twintigste eeuw is het een echte volkssport geworden, die door miljoenen wordt beoefend. Vooral via Japan heeft go zich in de twintigste eeuw over de hele wereld verspreid, maar de beste spelers komen nog altijd uit China, Korea en Japan. Nu, in de 21e eeuw, zijn er tientallen (prof)toernooien, nationaal en internationaal, die voornamelijk door grote bedrijven worden gesponsord.
In Korea heet het spel baduk. In China wei qi.
Behalve door mensen, wordt go tegenwoordig ook gespeeld door computers. En hoe! In maart 2016 verloor de Koreaanse wereld-topspeler Lee Sedol volstrekt onverwacht een match over vijf partijen van het programma AlphaGo, met 1 tegen 4. Inmiddels is zo'n beetje iedereen het ermee eens dat die ene partij die Lee Sedol nog heeft weten te winnen, waarschijnlijk de laatste partij ooit geweest is die door iemand van vlees en bloed van een computer is gewonnen.
Weinig go-spelers hadden zo'n uitslag verwacht en zeker niet nu al, in het begin van de eeuw. (Zelf had ik gewed dat Lee met 5 0 zou winnen. Niet dus.) Voor sommigen, met name voor Lee Sedol, was het waarschijnlijk even slikken, maar voor de meeste andere go-spelers bleek deze 'overwinning van de computer op de mens' een geschenk uit de hemel. Nooit eerder is er zo veel over go geschreven in kranten en tijdschriften en erover bericht op radio, tv en internet als na deze historische match in Seoul. Hieronder bij Computers kunnen het tegenwoordig ook meer over de relatie tussen go en kunstmatige intelligentie. Zal het go-spel ooit volledig worden opgelost?
Go is in essentie land veroveren. Land veroveren door omsingelen. De spelregels zijn simpel ze zijn in een half uur te leren maar góed go-spelen is moeilijk. Zo moeilijk, dat zelfs de sterkste professionals en moet je er tegenwoordig bij zeggen zelfs de sterkste AI's, lang niet altijd weten wat in een bepaalde situatie de beste zet is. Go is een spel waarop je nooit raakt uitgeleerd en dat nooit gaat vervelen.
Go-spelen is denken, in de ruimste betekenis van het woord. Dus niet alleen vooruitrekenen, maar ook logisch redeneren, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden, op ideeën komen, voor- en nadelen tegen elkaar afwegen, risico's inschatten en, niet te vergeten, langetermijneffecten in beschouwing nemen. Kortzichtigheid is dodelijk bij go.
Over kortzichtigheid gesproken: bij go moet je niet alleen goed denken, maar ook vooral goed kijken. Kijken wat er dreigt. Kijken waar voordeel te behalen is. Kijken waar zwakke plekken zitten. Je kunt nog zulke fantastische ideeën hebben, maar als je niet goed uit je doppen kijkt, knal je zo tegen een boom!
Go is een denkspel. Dat waarnemen en denken, fantasie en creativiteit, inzicht, abstractie, beoordelingsvermogen en concentratie er een belangrijke rol bij spelen, zal niemand dan ook verbazen. Toch heb je voor go meer nodig dan alleen verstand. Zelfbeheersing en koelbloedigheid bijvoorbeeld. Gewoon, rustig blijven nadenken, ook als het hele bord in brand staat, is niet altijd even makkelijk, maar wie zich al te snel door zijn emoties mee laat slepen zal er niet veel van bakken.
En emoties zijn er bij go volop:
Om te beginnen is er de natuurlijke spanning van het spel zelf. Het besef dat je haast elke keer dat je aan zet bent (120 keer per partij gemiddeld) een fatale fout kunt maken. Niet direct een heftige emotie, maar wel een die steeds op de achtergrond aanwezig is. Net als het onbestemde gevoel dat je tegenstander, elk van de 120 keer dat díe aan zet is, een zet kan doen waar je niet op had gerekend. Een onverwacht goede, of juist een hele slechte. In beide gevallen is de kans groot dat je van schrik uit je evenwicht raakt en prompt een fout maakt tenzij je over de nodige koelbloedigheid beschikt natuurlijk.
Naast de knagende spanning en onzekerheid die een zo verrassend spel als go automatisch met zich meebrengt, zijn er emoties als angst, hebzucht en ongeduld, maar ook opluchting en triomf, waar je mee om moet kunnen gaan. Bijna iedere go-speler laat zich door dit soort emoties wel eens verleiden tot zetten waarvan hij of zij, go wordt ook veel gespeeld door vrouwen weet dat ze eigenlijk niet goed zijn, maar die hij dan toch niet laten kan. Altijd weerstand kunnen bieden aan dit soort verleidingen vereist een mate van zelfbeheersing die maar weinigen gegeven is.
En tenslotte is er dan de tijdnood. Bij go is haast altijd sprake van een beperkte bedenktijd. Zelden is die langer dan anderhalf uur (per speler per partij) en soms zelfs niet meer dan tien minuten. En dan het hoofd koel blijven houden! Dat is de kunst. Met 'de vlag op vallen', in een uiterst complexe stelling, tóch nog goede zetten blijven doen en soms lukt dat is voor een go-speler de ultieme gelukservaring.
Go scherpt het verstand. Het leert je tegelijkertijd analytisch én strategisch denken. Go is ook dé manier om incasseringsvermogen te ontwikkelen, te leren presteren onder druk, faalangst te bestrijden en meer zelfvertrouwen op te bouwen (als je niet te veel verliest tenminste). Verder: niets is beter voor de vorming van een gezond, slecht karakter dan go. Je leert om altijd op je hoede te zijn, nooit iets voor zoete koek aan te nemen en om meedogenloos toe te slaan als je tegenstander een fout maakt. Go is pakken of gepakt worden! Eigen verantwoordelijkheid? Wie go speelt weet precies wat dat betekent: élke fout die je maakt heb je aan jezelf te wijten. Had je maar beter na moeten denken. Een toevalsfactor is er niet bij go en een partner die je de schuld kan geven evenmin.
Maar het beste nieuws is toch wel dit: go is het mooiste, het leukste en het meest fascinerende spel dat er bestaat. Het is fenomenaal! Om zelf te spelen, maar ook om naar te kijken. Een partij go is altijd spannend, de remisemarge is zo goed als nul, routinezetten bestaan niet (elke zet is een gebeurtenis op zich) en het ziet er nog mooi uit ook. Kijk maar eens op Wikipedia: in het Engels of in het Nederlands. Er is ook een echte go-wiki: Sensei's Library. Zo'n beetje alles wat een mens ooit over go zou willen weten is hier te vinden. Met name ook praktische informatie, bijvoorbeeld over de mogelijkheden die er zijn om go online te spelen. Nederlandse go-spelers kunnen ook eens een kijkje nemen op de site van de Nederlandse Go Bond.
Go is weliswaar een denkspel, maar heeft toch ook fysieke aspecten. Een daarvan is de manier waarop de stenen op het bord worden gezet: geklemd tussen wijs- en middelvinger, met de middelvinger boven, en dan heel zachtjes (of juist keihard): tak! Je kan het natuurlijk ook 'gewoon' doen, met duim en wijsvinger, maar dat wordt als uiterst onelegant beschouwd. Op het onbeleefde af.
De deelnemers aan het tweede 'internationaal Go-tournooi' in 1973 in Amsterdam (gehouden in de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae op het Rokin en het Roothaanhuis op de Rozengracht) waren het wat dit betreft in ieder geval roerend met elkaar eens:
© Eric van GriekenZie ook: Tien tips over wat je als go-speler wel moet doen en wat juist niet.
Het is nog niet zo lang geleden dat ik ervan overtuigd was dat computers níet konden go-spelen en het nooit zouden leren ook. Maar in 2016 en '17 is overtuigend aangetoond dat ik er helemaal naast zat.
Het begon in januari 2016 toen er berichten kwamen dat een programma met de naam AlphaGo een match tegen drievoudig Europees kampioen Fan Hui met 5 0 had gewonnen. Daar was ik al behoorlijk van onder de indruk, maar toen een paar maanden later hetzelfde programma met 4 1 won van de Koreaanse (wereld)topspeler Lee Sedol was er geen twijfel meer over mogelijk: de computer had de mens geëvenaard zo niet al overtroffen.
Een klein jaar later, in januari 2017, bleek er op enkele Chinese en Koreaanse go servers een onbekende speler te zijn opgedoken, onder de wat praatjesmakerige naam: Master. Maar deze 'praatjesmaker' won wel zestig partijen achter elkaar. En dan niet tegen de eersten de besten, maar tegen de sterkste profs! Al gauw bleek het inderdaad te gaan om de nieuwste versie van AlphaGo.
En de ontwikkeling ging verder. De go-gemeenschap was nog niet van de schrik bekomen toen DeepMind het bedrijf dat AlphaGo ontwikkeld had in oktober 2017 kwam met het programma AlphaGo Zero. Een programma dat niet alleen nóg sterker speelde dan zijn voorgangers, maar het spel ook geheel op eigen kracht geleerd had: het beschikte over geen andere voorkennis dan alleen de spelregels van go en leerde de tactiek en de strategie uitsluitend door (miljoenen) partijen tegen zichzelf te spelen.
En nóg was het niet voorbij. In december van datzelfde jaar, 2017, kwam DeepMind met weer een nieuw programma: AlphaZero zonder 'Go' in de naam deze keer. En dat was niet zonder betekenis, want AlphaZero was geen programma dat alleen go speelde, maar ook in minder dan een dag zichzelf schaak en shogi (Japans schaak) had geleerd. Allemaal met uitsluitend als input de spelregels van de diverse spelen en verder niets. En al die spellen speelde AlphaZero op nog nooit eerder vertoond niveau. Alstublieft: de toekomst is begonnen!
Inmiddels is er natuurlijk niemand meer die eraan twijfelt dat de strijd om het wereldkampioenschap go van nu af aan gevoerd zal gaan worden tussen computerprogramma's en niet meer tussen mensen.
Iets om rouwig om te zijn? Lijkt mij niet. Integendeel. Het is juist ongelooflijk interessant om te zien hoe een spel dat al honderden jaren professioneel beoefend wordt en dan ook op extreem hoog niveau wordt gespeeld nóg beter gespeeld kan worden. Ik zie dan ook watertandend uit naar de volgende matches van AlphaGo (en zijn opvolgers en concurrenten).
Een van de mooie dingen van go is dat het spel ook heel goed met voorgift kan worden gespeeld. De partij begint dan niet met een geheel leeg bord, maar met twee of meer zogenaamde 'voorgiftstenen', die de zwakkere speler (die bij een voorgiftpartij altijd zwart heeft) voordat wit zijn eerste zet doet, op het bord mag zetten. Op die manier kan zelfs een groot verschil in speelsterkte worden overbrugd, zonder dat het karakter van het spel wezenlijk wordt aangetast.
Het is inmiddels duidelijk geworden dat zelfs de sterkste menselijke go-spelers nu al tenminste twee stenen voorgift nodig hebben om een kans te maken tegen de computer. En dat zouden er in de toekomst wel eens vier of misschien zelfs vijf kunnen worden. Zes? Ik heb ergens gelezen dat er een professional is die zijn leven op het spel durft te zetten in een weddenschap dat dát niet gaat gebeuren. Maar ja, wie kan er nog in de toekomst kijken tegenwoordig?
Hoe snel de ontwikkeling van go-spelende computerprogramma's in de afgelopen jaren is gegaan, moge ter leering ende vermaeck blijken uit de onderstaande paragrafen. Ik schreef ze in 2008 en dat is lang geleden.
In september 2008 verschenen er berichten in de pers waaruit de vluchtige lezer zou kunnen opmaken dat het go-spel inmiddels, net als het schaakspel een jaar of tien geleden, door de computer is gekraakt. 'Rekenwonder Huygens is steengoed in Go', kopt de Volkskrant op 6 september en in Het Parool heet het: 'Computer verslaat bordspel go'.
Aanleiding was een persbericht over een partij go van het programma MoGo, draaiend op de nieuwe nationale supercomputer Huygens, tegen de Koreaanse professional Kim Myungwan (8e dan). Deze partij werd, tegen alle verwachtingen in, door de computer (met anderhalve punt) gewonnen.
Maar gekraakt is go nog allerminst, want het ging hier niet om een gelijkwaardige match, maar om een voorgiftpartij. De computer kreeg negen stenen voor: voordat Kim zijn eerste zet kon doen, had de computer al negen belangrijke strategische punten op het bord kunnen bezetten. In schaaktermen is dat (op dit niveau) een handicap van ongeveer een paard.
Go is dus nog niet gekraakt, maar het valt niet te ontkennen dat er in een paar jaar tijd grote vooruitgang is geboekt bij het programmeren van go. Kon ik in 2007 nog zonder enige overdrijving stellen dat 'zelfs de beste programma's nauwelijks sterker zijn dan een enigszins getalenteerde beginner die het spel nog maar een maand speelt', nú zou dat onzin zijn. De speelsterkte van MoGo/Huygens wordt geschat op 2e, misschien zelfs 3e dan amateur, en dat ligt toch duidelijk boven het niveau van de gemiddelde clubspeler.
AI-expert Jaap van den Herik verwacht dat de computer vóór 2020 echt het niveau van de sterkste menselijke go-spelers zal hebben bereikt. Maar de meeste go-spelers waaronder ikzelf geloven dat niet zo. Hoe sterker je bent, hoe moeilijker het is om nóg sterker te worden. Dat geldt voor mensen en het geldt ongetwijfeld ook voor computers. Hoe de 'curve' precies loopt weet niemand, maar dat deze bij een spel dat 10130 keer zoveel verschillende bordposities kent als het schaakspel (10170 versus 1040) eerder scherp afbuigt dan de enthousiaste programmeur zal hopen, lijkt waarschijnlijk. Een kwestie van simpel extrapoleren is het in ieder geval niet.
Maar Van den Herik heeft dus toch gelijk gekregen!
De vraag die zich opdringt is: wat kunnen we nog meer verwachten van de kunstmatige intelligentie in de nabije toekomst? Zelfrijdende auto's? Zonder enige twijfel. Miniscule robotjes die kankercellen kunnen opsporen en direct onschadelijk maken? Vast wel. Computerprogramma's die voor alle mogelijke ziektes die een mens kan hebben een medicijn kunnen uitdokteren dat die specifieke ziekte bij die specifieke patiënt geneest, met bijbehorende robotjes die het medicijn ter plekke synthetiseren en precies op de juiste plek in het lichaam afleveren? Zou me niets verbazen. Een computerprogramma dat nóg weer sterker is dan AlphaZero al dan niet van DeepMind? Kan haast niet uitblijven.
Maar of er ooit een computerprogramma komt dat het go-spel echt 'oplost', in de zin dat het de perfecte partij speelt? Dát lijkt me onmogelijk. Het aantal mogelijke bordposities bij go ligt in de orde van 10170. Dat is niet alleen maar 'meer dan het aantal atomen in het universum' (geschat op 1080) zoals wel wordt gezegd het is tienmiljard keer meer dan het kwadraat daarvan!
Maar ik kan er natuurlijk best weer eens helemaal naast zitten.
Het aantal mogelijke bordposities bij go is overigens precies bekend inmiddels. Het is berekend door de Nederlandse go-speler/schaker/informaticus John Tromp. Het is: 208168199381979984699478633344862770286522453884530548425639456820927419612738015378525648451698519643907259916015628128546089888314427129715319317557736620397247064840935. Zie Johns homepage voor alles over de gebruikte telmethode en nog een heleboel meer interessants.
Behalve de toch altijd een beetje fragmentarische informatie op internet, zijn er gelukkig ook nog boeken. Op twee daarvan, verschenen in respectievelijk 2017 en 2019, vestig ik hier graag de aandacht. Het betreft 'Invisible The Games of AlphaGo' en 'Game Changer AlphaZero's Groundbreaking Chess Stategies and the Promise of AI'.
Het eerste, Invisible (niet toevallig een titel die heel veel lijkt op die van een ander iconisch go-boek: Invincible; zie de bespreking hieronder) bevat behalve veel achtergrondinformatie, ruim 75 partijen van AlphaGo, waaronder die van de match uit maart 2016 tegen Lee Sedol en de zestig internetpartijen van 'Master' (zie boven). Alle partijen zijn voorzien van commentaar en Invisible kan daardoor ook heel goed dienen als eerste wat verder gaande kennismaking met het go-spel voor wie zich de allereerste beginselen al enigszins heeft eigen gemaakt.
Het tweede boek, Game Changer, is vooral interessant voor schakers, maar is ook voor go-spelers beslist een aanrader. Zeker voor die go-spelers (90% schat ik) wier eerste liefde voor denksport het schaakspel betrof. Het bevat uitgebreide achtergrondinformatie over de werking van AlphaZero en de AI-technieken die erin worden gebruikt, een inleiding van Kasparov, interviews met diverse leden van het team dat AlphaZero (en AlphaGo) heeft ontwikkeld en een heleboel interessants over schaken, wat mij er zelfs toe gebracht heeft mijn schaakbord (ja, dat heb ik nog) weer eens onder het stof vandaan te halen en een paar partijen uit het boek na te spelen. Toch best een mooi spel ook, dat schaken!
Beide boeken zijn wat mij betreft absolute aanraders voor iedereen die ook maar enigszins is geïnteresseerd in denksport en AI.
In 1964, ik was veertien, hoorde ik voor het eerst van go. Van een vriend, die het van zijn broer had, die het weer gezien had bij een kennis. Die vriend kocht een spel en aan de hand van de 'Spelregels' die daarbij zaten, leerden we ons zelf min of meer de regels. We speelden wat partijtjes, maar al gauw verdween 'Het spel der Wijzen' ergens achterin een kast. De concurrentie van allerlei andere spellen was te groot. Wel kan ik me nog goed herinneren dat ik op een gegeven moment ontdekte dat je sneller gebied kon maken als je af en toe een sprongetje maakte in plaats van al je stenen naast elkaar te zetten. En dat dit mij prompt een winstpartij opleverde!
In 1965 bleek ik opeens een klasgenoot te hebben die ook kon go-spelen. Maar dan echt! Toen we eens een spelletje speelden, was al gauw duidelijk dat ik volstrekt geen partij voor hem was. Ik deed geen zet goed en áls ik al een levende steen op het bord hield, was dat puur toeval. Toch (of misschien wel juist daardoor) werd ik op de een of andere manier gegrepen door het spel en, na dat eerste spelletje, volgden er meer. Mijn klasgenoot zijn naam was: Robert van Zanten bleek een uitstekende leermeester te zijn en ik ging dan ook snel vooruit. Hij leerde me van alles. Over ogen, ko, seki, vrijheden en nog een heleboel meer. Binnen de kortste keren was ik zo geboeid door het spel, dat ik in het toenmalige schaakcafé op het Leidseplein, waar ik tot dan toe altijd schaakte, van de ene dag op de andere alleen nog maar go speelde. En ik werd natuurlijk ook meteen lid van de Amsterdamse Go Club.
Ik had een goede leermeester, maar ook talent. Dat bleek al gauw. Het duurde niet veel langer dan een jaar, voordat ik aansluiting had bij het selecte groepje dan-spelers dat Amsterdam in die tijd onveilig maakte, al kon ik nog niet echt van ze winnen. Al helemaal niet van meervoudig Nederlands Kampioen Max Rebattu, die toen al 4e dan was en al in diverse Europese Kampioenschappen had gespeeld. Het zou tot 1977 duren voordat ook Rebattu geen onverslaanbare tegenstander meer voor mij zou blijken.
Ondertussen braken in Amsterdam de jaren zestig los. Provo's, hippies, hasjiesj, Paradiso, LSD. En de Rolling Stones, niet te vergeten. Ik werd er zo door opgeslokt, dat zelfs het go-spelen er een tijdje aan moest geloven. Pas toen ik in 1969, na ongeveer een jaar in hoger sferen te hebben vertoefd, ging studeren (psychologie), vond mijn passie voor het go-spel het zo langzamerhand welletjes en kwam nu heviger dan ooit weer aan de oppervlakte. Ik kocht alle Engelstalige go-literatuur die er was en begon die grondig te bestuderen. Ik nam een abonnement op het Japanse maandblad Kido en ging later, om het ook echt te kunnen lezen, als bijvak zelfs Japans studeren.
In 1970 ging ik voor het eerst naar een toernooi. In Hannover. Het toernooi won ik niet, maar wel won ik een partij van een 2e dan. Ik was daar heel tevreden mee. In 1971 ging ik voor het eerst naar een Europees Go Congres. In Bristol. Ik mocht hier niet meedoen aan het Europees Kampioenschap, daar was ik nog niet sterk genoeg voor, maar wel aan het zogenaamde 'meestertoernooi'. De naam 'meestertoernooi' was een beetje pretentieus, want zo sterk waren ze niet, de deelnemers hieraan. Ik deed mee als 2e dan, won acht partijen op een rij en daarmee het toernooi. Ik werd gepromoveerd naar 3e dan. Natuurlijk wilde ik nu ook 4e dan worden. Maar dat bleek nog niet zo eenvoudig. Het lukte uiteindelijk in 1974 op het Go Congres in Zagreb.
Begin 1977 werd ik Nederlands Kampioen door Max Rebattu in een driekamp te verslaan. Tot ieders verbazing. Niemand had dat verwacht van een hasjiesj rokende halve hippie, ik zelf al helemaal niet. Later in datzelfde jaar was ik enkele weken in Japan om daar, als vertegenwoordiger van de Nederlandse Go Bond, het Seminar for Overseas Teachers of Go bij te wonen. Een cursus, georganiseerd door de Japanse bond voor profs, de Nihon Kiin, voor Europese spelers die ook lesgaven. Dat laatste deed ik zo ongeveer vanaf het moment dat ik het spel zelf kende en ik kwam dan ook in aanmerking. De deelnemers die in de tien dagen die de cursus duurde, voldoende sashimi, sukiyaki en (warme) sake genuttigd hadden, kregen het diploma Teacher of Go. Ik dus ook. Het eten in Japan is goddelijk. In 1991 werd ook door de Nederlandse Go Bond het instituut 'gediplomeerd go-leraar' ingesteld en kreeg ik zonder sake te hoeven nuttigen deze keer het certificaat Go Trainer uitgereikt.
In 1978 verloor ik mijn kampioenstitel aan de opkomende Ronald Schlemper. In 1979 had ik weer succes: ik werd 3e in het Europees Kampioenschap in het Duitse Königswinter. In 1981 herhaalde ik dit kunstje nog eens op het EK in Linz (de pijlsnel sterk geworden Rob van Zeijst werd daar overigens, als eerste Nederlander, Europees Kampioen) en in 1982 was ik zelfs 2e op het EK in Kopenhagen. Achter Ronald Schlemper. (Rob van Zeijst was inmiddels verhuisd naar Japan.)
In diezelfde periode, begin jaren tachtig, won ik twee keer achter elkaar het toernooi in Hamburg en werd ik Open Engels Kampioen door de London Open te winnen. Ik was inmiddels gepromoveerd naar 5e dan. In 1987 werd ik nog gedeeld eerste in het toernooi van Parijs en in 2007 deed ik als klap op de vuurpijl hetzelfde nog eens in het Amsterdams Toernooi.
Halverwege de jaren tachtig kreeg ik in de gaten dat de groei er toch een beetje uit was. Ik werd niet meer echt sterker en mijn successen gingen zich beperken tot het winnen van af en toe een kleiner toernooi. Ik ging me wat meer bezighouden met lesgeven vooral aan kinderen en schreef een go-spelend computerprogramma. Samen met collega go-speler Rob Sprey. Mijn interesse voor computer-go was al gewekt toen ik eind jaren zeventig werkte aan mijn doctoraalwerkstuk. Dit ging over denkprocessen bij menselijke go-spelers, maar ook 'denkende' computers kwamen er al bij ter sprake. Na het doctoraal psychologie had ik nog een paar jaar wiskunde gestudeerd en een beetje leren programmeren en computer-go leek mij een mooie manier om al mijn kennis en kunde bij elkaar te brengen. Én om miljonair mee te worden. Het programma is er gekomen (en werd in 1993 zelfs Europees Kampioen). De miljoenen niet. Computer-go bleek geen big business.
Hoewel ik de status van jong talent, die ik ooit had, inmiddels heb moeten verruilen voor die van vergane glorie, duurt mijn passie voor go nog altijd onverminderd voort. Er gaat vrijwel geen dag voorbij dat ik het niet speel, bestudeer, les geef, erover schrijf of er tenminste over nadenk. En ik moet me sterk vergissen, wil dit niet tot het einde der tijden ook zo blijven. Go is een boeiend spel.
Nederlandstalige go-boeken voor beginners bestaan, maar er zijn maar weinig boekhandels die ze ook in voorraad hebben. Een van de betere is Go voor beginners van Kaoru Iwamoto (vertaald uit het Engels). Dit al een oud boek, maar nog steeds de moeite waard en gewoon online te koop. Aanbevolen.
Het boek GO, stap voor stap, van Frank Janssen, de 'officiële leermethode van de Nederlandse Go Bond', schijnt ook nog verkrijgbaar te zijn, maar ik kan het niet aanbevelen. Ik denk namelijk dat de NGoB met deze 'officiële leermethode' een historische vergissing maakt. In deze methode wordt gebruik gemaakt van wat 'een inleidend spel' genoemd wordt, het zogenaamde 'slag-go', om het slaan van stenen te oefenen.
Het probleem met slag-go is, dat het een spel(letje) is dat op go lijkt, maar met het cruciale verschil dat bij slag-go het slaan van stenen uitdrukkelijk het doel van het spel is, terwijl bij go het maken van gebied het doel van het spel is. En om dat doel gebied maken te bereiken, is het slaan van stenen minstens zo vaak fout als dat het goed is. Als je mensen hun go-carrière laat beginnen met een spelletje slag-go al is het maar tien minuten versterk je de neiging die de meeste mensen toch al hebben, om rücksichtlos steentjes na te jagen zonder zich ook maar een moment af te vragen of dat nu wel verstandig is. Mijn pedagogisch-didactische intuïtie zegt me, dat dit wel zo'n beetje het laatste is wat je moet doen als je mensen serieus wilt leren go-spelen.
Het idee achter slag-go is, dat het de drempel om echt go te leren zou verlagen. Op korte termijn mag dat zo wezen, maar op langere termijn vrees ik het ergste. Mijn methode is het in ieder geval niet en ik hoop dan ook dat de slag-go hype spoedig weer tot het verleden zal behoren. (De discussie over 'capture-go' wordt ook internationaal gevoerd. Voor wie zich erin wil mengen, zie AtariGoAsATeachingMethod.)
Engelstalige go-boeken voor beginners zijn er in groten getale. En goeie ook. Een van de betere is Learn to Play Go, A Master's Guide to the Ultimate Game, van Janice Kim en Jeong Soo-hyun. Maar er zijn ook andere. Ik verwijs naar The Annotated Bibliography of English-language Go Books voor (bijna) alles wat hierover te vertellen valt.
Wie meer wil weten over go dan alleen de allereerste beginselen (en geen Chinees, Japans of Koreaans leest) is min of meer aangewezen op het Engels. Maar dan kun je ook even voort. Engelstalige go-boeken zijn er tegenwoordig in overvloed en over het algemeen gewoon in Nederland te koop bij Het Paard. Niet alles is van even goede kwaliteit, maar veel is goed tot zeer goed. Hieronder bespreek ik een aantal Engelstalige publicaties van zeer hoge kwaliteit, die ook voor (enigszins) ambitieuze beginners interessant zijn. (Zie ook de hierboven al genoemde site van David Carlton.)
Om te beginnen Invincible The Games of Shusaku, samengesteld door John Power en uitgegeven door The Kiseido Publishing Company. Shusaku (1829 1862) is de Bach van het go-spel. Invincible is een boek met zo'n 151 partijen van Shusaku, waarvan tachtig met uitgebreid commentaar van een groot aantal hedendaagse topspelers. Een daarvan is de al even legendarische Go Seigen, de 20e eeuwse tegenhanger van Shusaku.
De partijen zijn uiteraard bedoeld om na te spelen. Dat naspelen doe je met bord en stenen en alleen om die reden al is Invincible geen boek voor op het nachtkastje. Het naspelen van partijen van spelers die zó goed zijn, dat je ervan moet uitgaan dat hun spel de perfectie benadert, is fascinerend. Inderdaad: te vergelijken met luisteren naar Bach. Fascinerend én leerzaam. Ook voor beginners. Ook al begrijp je nauwelijks wat er allemaal gebeurt, het naspelen van zo'n partij brengt je altijd op ideeën en vooral zet je aan het denken. Het commentaar bij de partij bestuderen is daarvoor niet eens nodig. Ook dat is leuk en nuttig, zeker, maar gewoon de partij naspelen en je bij elke zet afvragen waarom juist dáár gespeeld is en niet op bijvoorbeeld het punt dat je zelf in gedachten had, is een van de beste leerervaringen die je jezelf aan de hand van een boek kunt verschaffen.
Het commentaar bij de partijen in Invincible is niet geschreven voor beginners, maar hoeft toch voor beginners niet altijd volkomen onbegrijpelijke abracadabra te zijn. Commentaar bij go-partijen bestaat niet alleen maar uit een opsomming van allerlei ingewikkelde varianten, maar ook uit meer algemene strategische opmerkingen over wat er in grote lijnen in een partij gebeurt. Dit soort commentaar kan ook voor beginners verhelderend zijn. Ook commentaar waarin wordt aangegeven waarom de ene variant beter is dan de andere, kan voor beginners interessant zijn. Al was het maar omdat het je iets leert over waar je allemaal op moet letten bij het beoordelen van zetten en hoe belangrijk het is de stelling op het hele bord bij dit oordeel te betrekken.
Invincible is een van de beste go-boeken die er überhaupt zijn. Door de kwaliteit van de partijen en het commentaar natuurlijk, maar ook door de begeleidende teksten die de partijen in hun historische context plaatsen. Verder zijn de biografie van Shusaku en de beschrijving van het go in het oude Japan, waar het boek mee begint, al bijna net zo spannend als de partijen zelf. Het verhaal bijvoorbeeld, hoe Shusaku als zesjarige hummel wordt uitgenodigd op het kasteel van de daimyo en bij dat bezoek zoveel indruk maakt op de krijgsheer, dat hij levenslang diens beschermeling zal blijven. En zeker ook dat over de Honinbo's en de andere go-huizen, de intriges en ontwikkelingen die de rivaliteit tussen die huizen met zich meebracht, en de jaarlijkse ceremoniële matches in het kasteel van de shogun.
Ook qua vormgeving is Invincible een schitterend boek. Een speler als Shusaku waardig.
Het tweede boek dat ik onder de aandacht wil brengen, The Go Player's Almanac 2001, is eveneens een uitgave van de Kiseido Publishing Company en is al even schitterend vormgegeven als Invincible. Het is, in tegenstelling tot Invincible, geen leerboek, maar een combinatie van leesboek, woordenboek, encyclopedie, handboek, kunstboek en koffietafelboek. Ongeveer alles wat je ooit over go zou willen weten, behalve de techniek van het spel, staat er in. Oorsprong en geschiedenis. Hoe traditionele borden, stenen en potten worden gemaakt. Wat de kwaliteit ervan bepaalt. Hoe je je stenen onderhoudt (een voor een poetsen). Go en kunst. Go en computers. Hoe je professional kunt worden. Je kunt het zo gek niet bedenken of je vindt het in de Almanac. Tot een cursus Japans aan toe. Géén boek waar je direct sterker van wordt, maar toch zeer de moeite waard.
Een derde (helaas: voormalige) uitgave van, alweer, de Kiseido Publishing Company die hier niet ongenoemd mag blijven, is het tijdschrift Go World. Eigenlijk een vakblad voor go-spelers met de uitslagen van alle nationale en internationale proftoernooien, een of twee go-technische artikelen en verder voornamelijk profpartijen met commentaar. Heerlijk. En, zoals ik boven al heb betoogd, ook voor beginners interessant. Maar de reden dat ik Go World hier uitdrukkelijk noem is vooral ook de omslag. Elke keer anders, maar altijd even mooi. Alleen door mijn jarenlange abonnement op Go World heb ik inmiddels een uitgebreide collectie kleurige Japanse prenten met go-spelende courtisanes, elkaar met go-borden te lijf gaande samurai en andere al dan niet gewelddadige scènes met een go-bord in de hoofdrol. Als tijdschrift is Go World weliswaar ter ziele (het laatste nummer verscheen begin 2013), maar de complete collectie is verkrijgbaar op dvd en voor de liefhebber van papier ongetwijfeld ook nog antiquarisch te verkrijgen. Zeer aanbevolen.
Een serie van vier boeken met nauwelijks tekst en een heleboel problemen honderden is Graded Go Problems for Beginners van de Japanse 9e dan Kano Yoshinori. De problemen in het begin zijn extreem simpel. Zo simpel, dat je het nauwelijks nog problemen kunt noemen. Zelfs iemand die letterlijk nog nooit een go-steen op een go-bord heeft gezet, kan ze oplossen. De latere zijn wat moeilijker, maar zelfs die uit deel 4 zijn nog niet zo moeilijk dat een dan-speler de oplossing niet in hooguit een paar seconden kan vinden. Deel 1 is ideaal voor wie net de regels heeft geleerd en, voordat hij zich in het diepe stort, zich toch een klein beetje techniek wil eigen maken. De delen 2, 3 en 4 zijn, behalve voor beginners, ook heel geschikt voor kyu-spelers die zijn blijven steken op een bepaald niveau en toch wel wat sterker zouden willen worden. Het oplossen van een flinke portie eenvoudige tactische problemen, zoals die in Graded Go Problems te vinden zijn, is de meest doeltreffende manier om dat te bewerkstelligen. Prima boeken.
De laatste twee boeken waar ik een paar woorden aan wil wijden, zijn de delen 1 en 2 van Whole Board Thinking in Joseki. Ik aarzel niet om dit de beste go-boeken te noemen die ik ken. Ook dit zijn boeken met problemen, maar dan problemen van een heel andere orde dan de eenvoudige, tactische problemen uit Graded Go Problems. De problemen in Whole Board Thinking zijn strategisch en allesbehalve eenvoudig. De vraag die wordt gesteld en beantwoord is niet zozeer hóe je moet vechten, maar wáár je moet vechten. En wanneer. Relevant voor beginners? Ja. In ieder geval voor beginners die niet altijd beginner willen blijven. Begrijpelijk voor beginners? Tot op zekere hoogte. Je hoeft geen dan-speler te zijn om te begrijpen dat het versterken van een stelling die al sterk is, niet erg efficiënt is. Of om te snappen dat een invasie in vijandelijk gebied riskant is, als je op weinig steun van buitenaf kunt rekenen. Je moet wel al een tamelijk sterke speler zijn om aan dit soort wijsheden in de alledaagse speelpraktijk werkelijk iets te hebben. Wie met het oplossen van de elementaire tactische probleempjes uit de Graded Go Problems nog moeite heeft, kan nóg zo goed begrijpen dat 'verdeel en heers' een belangrijk strategisch principe is, maar zal bij het spelen van zijn partijen heel weinig aan dit inzicht hebben. Toch raad ik ook beginners aan om de twee delen Whole Board Thinking in Joseki aan te schaffen. Al was het alleen maar om te voorkomen dat ze er later, als de boeken inmiddels zijn uitverkocht, spijt van krijgen dat ze dat niet gedaan hebben.
Whole Board Thinking in Joseki (twee delen) is uitgegeven door de Fourth Line Press. De auteurs zijn Yi-Lun Yang, 7e dan prof, en Phil Straus. De eerste is verantwoordelijk voor de go-technische inhoud, de tweede voor het Engels. Beide delen Whole Board Thinking zijn van uitzonderlijke kwaliteit. Ik ken geen enkel boek dat op zo'n overtuigende en doordringende manier laat zien hoezeer de stelling op het hele bord bepalend is voor het beoordelen van het resultaat van een lokaal gevecht. De keuze van de problemen, de begeleidende teksten en de lay-out werken perfect samen om dit inzicht over te brengen op de lezer. En dan ziet het er ook allemaal nog eens prachtig uit. Het is buitengewoon jammer dat de Fourth Line Press inmiddels de geest alweer gegeven heeft.
Go-spellen zijn er in alle soorten en maten. De mooiste komen uit Japan en kosten vele duizenden euro's. De stenen kunnen meer dan een centimeter dik zijn. De witte zijn van schelp, de zwarte van leisteen. De typisch Japanse borden zijn zo'n dertig centimeter dik en staan op pootjes. Ze zijn erg mooi, maar bedoeld om op de grond te zetten en dus voor westerlingen, die gewend zijn aan tafels en stoelen, niet erg handig. Er zijn ook Japanse borden van een centimeter of vijf die je gewoon op tafel kunt leggen. Ook deze zijn erg mooi en ook voor westerlingen goed te gebruiken. Wie het kan betalen kope vooral Japans materiaal. Mooier spul bestaat niet.
Lelijker spul wel. Als het om go-spellen gaat kun je het zo lelijk niet bedenken of het is wel ergens te koop. Berucht wat dit betreft zijn de zogenaamde 'Ing-stenen'. Goedkope, pretentieuze, maar kitscherige rotzooi uit Taiwan met plastic aan de buitenkant en iets zwaars van binnen, waarschijnlijk chemisch afval. Het zijn stenen, die niet alleen ongelooflijk lelijk zijn, maar ook nog eens de neiging hebben uit je handen te schieten als je ze op het bord wilt zetten. Zeer geschikt om cadeau te geven aan iemand aan wie je een ontzettende hekel hebt.
De gewone, Europese spellen- en speelgoedfabrikanten hebben ook vaak een go-spel in het assortiment. Meestal in een kartonnen doos met een kartonnen vouwbord en met steentjes van plastic. Ze zijn niet slecht en ook niet overdreven duur, maar kleiner dan gebruikelijk en eigenlijk alleen geschikt als cadeautje voor neefje of nichtje als alternatief voor nog weer een schietspelletje.
Beste koop op het gebied van go-spellen is een spel dat is samengesteld uit een set stenen van Koreaanse of Japanse makelij, gemaakt van (zwart en wit) glas, met een diameter van 22 mm (desnoods 21,5 mm, maar zeker niet kleiner) gecompleteerd met een niet glimmend gelakt, let daar op houten bord. Bij Het Paard in Amsterdam koop je voor voor zo'n € 80 een spel waar je de rest van je leven plezier van hebt en waar je je niet voor hoeft te schamen als je een keer een dan-speler op visite krijgt. Ook kun je zo'n spel met een gerust hart cadeau doen aan iemand van wie je heel veel houdt.
Sommige mensen die een go-bord zien denken: dat maak ik zelf! Mijn advies: niet doen. In de afgelopen vijftig jaar heb ik regelmatig zelfgemaakte go-borden onder ogen gehad, maar nog nooit heb ik er een gezien die ook maar in de verste verte voldeed aan de eisen die je eraan mag stellen. Of het is vierkant (en dat moet niet: een go-bord moet vierkant lijken, maar mag het niet zijn), of het heeft de verkeerde kleur, of het is met de verkeerde lak behandeld, of de lijnen zijn uitgelopen, of enzovoort, enzovoort, enzovoort. Nooit aan beginnen dus.
Wie in Amsterdam woont en wel eens een go-speler in levenden lijve wil zien, kan eens vrijblijvend een kijkje komen nemen op de Amsterdamse Go Club. De Amsterdamse Go Club speelt op verschillende locaties. Hoofdlocatie is café 2 Klaveren, De Clerqstraat 136 in Amsterdam. Elke dinsdag wordt hier vanaf ongeveer half negen (competitie) gespeeld. Op vrijdag wordt, ook vanaf ongeveer half negen, gespeeld in het clubgebouw van speeltuinvereniging Ons Genoegen, Elandsstraat 101. Midden in de Jordaan. Op de vrijdag worden vooral vrije partijen en lespartijen gespeeld. De vrijdag is eigenlijk een soort 'open' avond: iedereen die belangstelling heeft voor go kan langskomen om een spelletje te spelen, te kijken naar partijen van anderen of zich het een en ander (de regels bijvoorbeeld) te laten uitleggen. Kom eens langs! (Meer info? Bel: 020-3200284.)
De sfeer op de Amsterdamse Go Club is gemoedelijk en informeel en de leden zijn over het algemeen gaarne bereid hun kennis van het spel met anderen te delen. Het niveau van de leden loopt uiteen van beginner tot 7e dan. Lid worden van de Amsterdamse Go Club kost € 73 per jaar (inclusief het lidmaatschap van de Nederlandse Go Bond).
Bij boekhandel Scheltema (Rokin 9 in Amsterdam, vlak bij de Dam) staat op de 3e verdieping een go-spel dat door iedereen die dat wil vrijelijk kan worden gebruikt.
Ik geef op aanvraag les aan beginners en gevorderden. Groepsgewijs of individueel. Aan kinderen en volwassenen. Op scholen, bedrijven en instituten. Voor scholen kost dit € 80 per uur (ex. btw). Voor bedrijven € 250. Dit tarief is onafhankelijk van het niveau van de leerlingen/cursisten en de grootte van de groep. (Voor lessen buiten Amsterdam breng ik daarnaast reiskosten in rekening: € 40 resp. € 125 per gereisd uur.) Bij meerdere uren per dagdeel is korting bespreekbaar. Vraag een offerte!
Vorm en inhoud van een les of cursus hangen in eerste instantie af van de speelsterkte van de leerlingen/cursisten, maar kunnen in overleg nader worden bepaald. In een beginnerscursus komen uiteraard de regels van het spel uitgebreid aan bod, maar zeker ook de beginselen van tactiek en strategie. Lessen voor gevorderden zullen veelal bestaan uit het bespreken van door hen zelf gespeelde partijen. Het laten analyseren van eigen partijen door een sterke speler is verreweg de beste manier om het spelpeil te verhogen. Maar een les in de vorm van een simultaan, een bespreking van een profpartij of een uiteenzetting over een bepaald onderwerp, is ook mogelijk.
Locatie, duur enz. van lessen en cursussen is in overleg te bepalen.
Een nieuwe lesvorm voor kleine groepen waar ik sinds enige tijd mee experimenteer, en die goed in de smaak lijkt te vallen, is wat ik ben gaan noemen: 'rondetafelgo'. Centraal hierbij staat een bij voorkeur rechthoekige tafel met daarop een go-spel, waar zowel de deelnemers als ikzelf omheen zitten. We beginnen met een leeg bord en gaan dan met z'n allen een partij spelen. Ik begin zelf met het doen van een zet met zwart. Dan doet degeen die naast mij zit een zet met wit. De volgende in de kring doet weer een zet met zwart, enzovoort.
Tijdens het spelen van zo'n 'rondetafelpartij' stel ik vragen, leg ik dingen uit, denk ik (hardop) mee met degeen die aan de beurt is, vestig ik de aandacht op belangrijke kenmerken van de stelling, klaag ik soms dat ik het zelf ook niet meer weet, geef ik complimentjes, schop ik onder tafel, geef ik technische en psychologische adviezen, beantwoord ik vragen, vertel ik anecdotes en probeer ik er in de tussentijd voor te zorgen dat de stelling die op het bord komt zowel go-technisch als didactisch verantwoord blijft.
Een van de leuke dingen van dit rondetafelgo, is dat de deelnemers heel erg betrokken raken bij wat er op het bord gebeurt. Ze hebben er immers allemaal hun steentje aan bijgedragen, hebben meegedacht en meegediscussieerd, en de partij die zich langzaam maar zeker op het bord ontwikkelt is daarmee helemaal hun éigen partij geworden.
En ondertussen leren ze van alles. Geen boekjeswijsheden over allerlei theoretische mogelijkheden, maar wel hoe een sterke speler (in mijn geval: een 5e dan) in de praktijk tegen een partij aankijkt. Hoe hij denkt. Waar hij allemaal op let. Welke overwegingen een rol spelen. Waarom hij sommige zetten al bij voorbaat afkeurt en andere juist onmiddellijk aanmerkt als plausibel. En hoe hij zich (als het goed is) niet laat verblinden door de (vaak in het oog springende) vóórdelen van een zet, maar vooral ook let op de nádelen.
Een groot voordeel van rondetafelgo is, dat de interactie heel intenstief is en de sfeer daardoor juist informeel. Dat maakt het voor de leerlingen makkelijker om vragen te stéllen en voor de leraar makkelijker om ze te beantwoorden: hij kan rekening houden met het niveau van de vragensteller en er tegelijkertijd voor zorgen dat ook de andere deelnemers er iets van opsteken.
Bij rondetafelgo is het geen enkel probleem als het niveau van de deelnemers sterk uiteenloopt. Integendeel. Het geeft je als leraar juist heel interessante didactische mogelijkheden. Zo kun je een vraag van een 20e kyu bijvoorbeeld eerst eens laten beantwoorden door een andere, wat sterkere, deelnemer en dáár dan als leraar commentaar op geven. Hierdoor leert niet alleen de oorspronkelijke vragensteller aanzienlijk meer dan als zijn vraag direct zou zijn beantwoord, maar leren de andere deelnemers ook zo het een en ander.
De optimale duur van een rondetafelsessie is een uur of drie. Dat lijkt misschien lang, maar dat valt erg mee, want de tijd vliegt tijdens zo'n intensieve training. In een sessie van enkele uren is de partij meestal gevorderd tot een flink stuk in het middenspel en kan deze moeilijke fase van het spel dan ook uitgebreid aan bod komen.
Voor de goede orde: ik geef geen les via internet. Wie go-les wil via internet verwijs ik naar Guo Juan's Internet Go School.
Al sinds begin 2006 zet ik mij in voor het tot stand brengen van een Centrum voor Stategische Spellen en Denksport (je zou het ook gewoon een denksportcentrum kunnen noemen) in Amsterdam. In ieder geval een ontmoetingsplek voor mensen die graag spellen spelen.
Allerlei spellen.
Denkspellen als schaken, dammen, bridge en go. Gezelschapsspellen als Risk en Monopoly. Kinderspellen als Mens-erger-je-niet en Pim Pam Pet. Maar zeker ook de vele nieuwe gezelschapsspellen die er tegenwoordig zijn, zoals Kolonisten van Catan, Diplomacy en nog een heleboel andere. Spellen die pas leuk zijn als er tenminste vier of vijf mensen aan meedoen en die daardoor in de huiselijke kring minder gauw op tafel zullen komen. In het Centrum dat ik voor ogen heb, zijn er altijd genoeg mensen om welk spel dan ook met voldoende deelnemers te kunnen spelen.
Als belangrijkste onderdeel zie ik een (zeer laagdrempelig) grand café dat speciaal is ingericht voor het spelen van spellen: grote tafels, goed licht en géén (allesoverheersende) muziek. Daarnaast zou het Centrum plaats moeten bieden aan nee dé plek in Nederland moeten zijn voor schaak-, dam-, bridge-, go-, scrabble- en sudoku-kampioenschappen. Er zou een informatiecentrum voor spellen en spelen in gevestigd kunnen worden (het 'Johan Huizinga Centrum'). Er zou naschoolse opvang in kunnen komen. (Waar kinderen leren dat échte denksport als puntje bij paaltje komt toch spannender, leuker en strategischer is dan welk computerspel dan ook.) Er zouden cursussen gegeven kunnen worden. Er zou een spellenmuseum in gevestigd kunnen worden. Enzovoort.
Aanleiding voor dit alles was een bericht in Het Parool dat het Filmmuseum zou gaan verhuizen en het Vondelparkpaviljoen daardoor vrij zou komen voor andere activiteiten. Go! dacht ik. Wat zou een betere bestemming voor dit gebouw kunnen zijn dan een denksportcentrum? Maar helaas, al mijn pogingen om deze gedachte werkelijkheid te laten worden hebben geen resultaat gehad. Later bleek dat ik niet de eerste was die het Vondelparkpaviljoen als plek voor denksport op het oog had. In 1908 speelde Emanuel Lasker (wereldkampioen schaken van 1894 tot 1921) er al een match tegen de Nederlandse schaker Abraham Speijer. UvA-medewerkster Henriette Reerink schrijft hierover: 'Ik herinner me gelezen of geschreven te hebben dat de spelers met dekens op schoot, gebogen over het schaakbord zaten te kleumen bij de kachel.' Nu is kleumen ook niet alles, maar toch is het jammer dat het Vondelparkpaviljoen uiteindelijk een andere bestemming gekregen heeft.
Er zijn in Amsterdam honderden theaters, muziekzalen, bioscopen, musea, galeries, bibliotheken, mediatheken en wat al niet meer, maar los van een paar achterafzaaltjes in sfeerloze sportcomplexen is er in de stad van Euwe, Donner, Timman en Sijbrands nog steeds geen enkele plek waar fatsoenlijk denksport bedreven kan worden. Ik vind dat voor een stad die nota bene cultuurstad én kennisstad pretendeert te zijn een schande en het is hoog tijd dat daar verandering in komt. Wie doet de beslissende zet?
Let wel op het volgende:
Een instituut dat kennis en cultuur op een zó unieke manier in zich verenigt als een denksportcentrum, hoort niet thuis in een buitenwijk, maar midden in de stad. En het ligt natuurlijk niet in de buurt van een openluchtpodium of langs een lawaaiige racebaan als de Wibautstraat of de Rozengracht. Verder is het toegankelijk voor iedereen. Ook voor kinderen en voor mensen met een smalle beurs.
Ik ben te bereiken per e-mail of per telefoon: 020 32 00 284.